Dwarsdenkers & Pioniers

‘Geeft ons geen Oosterschelde dam, maar wat dan?’ 

| leestijd: 36 min

Download de originele toespraak

Januari 1965: De verboden toespraak van drs. Abraham Cornelis Drinkwaard ‘Geeft ons geen Oosterscheldedam, maar wat dan?’ (handgeschreven en uitgewerkt); bioloog bij RIVO (Rijksinstituut voor Visserijonderzoek) te Wemeldinge

Rede van Drs. A.C. Drinkwaard
14. 14. 4202/0.25

Drs A.C. Drinkwaard 01192-403 Telf.

Bladz1 

Het is mij overkomen, dat ik mij vorig jaar bijzonder geërgerd heb. Ik zie U uw wenkbrauwen al fronsen nu ik dit zeg en misschien denkt U wel, dat ik mij geërgerd heb aan het optreden van een paar statenleden in één der statenzittingen van begin december waarbij zij meenden zich uit te moeten laten over het beleid van het Bestuur van Zevibel. Misschien stel ik U teleur, als ik U zeg, dat dit laatste niet het geval is geweest. Het ging namelijk om wat anders, dat zich afspeelde tijdens de vlootschouw van de Zierikzeese vlaggetjesdag en waar ik straks op terug wil komen.

Misschien bent U namelijk toch wel nieuwsgierig naar mijn opinie betreffende het gebeurde op de genoemde statenzitting. Wel laat ik U dan in het kort zeggen, dat, hoewel ik mij daar niet aan geërgerd heb, het te moeilijk voor mij was, om er enige sympathie voor op te kunnen brengen en vooral daarom, omdat hier een stoot onder de gordel wordt gegeven. Het is U allen namelijk wel bekend, dat het aan het eventuele publiek op een statenzitting niet is toegestaan het woord te voeren, laat staan een verdedigend woord te laten horen.

Het geheel gaat overigens buiten mij om, het is een geval van wederzijdse ergernis tussen Zevibel en de statenleden, maar ik vind dat men dat dan moet uiten op bijeenkomsten waar beide partijen het woord kunnen voeren.

Dit is de kern van mijn bezwaar tegen het optreden van de Heren Westerhout en van Poelje, die altijd gewaardeerde gasten op de Zeeuwse vlaggetjesdagen en de Zevibel-bijeenkomsten zijn geweest en voldoende kans hebben gekregen hun mening in een andere omgeving, waar weerwoord mogelijk was, naar voren te brengen.

Bovendien heeft de P.Z.C. nog altijd een zeer interessante rubriek (lezers schrijven). Met dit geval en vooral ook door de gebruikte bewoordingen is bovendien het gehele college van de G.S. voor schut gezet bij de Zeeuwse Visserij en wat U wel van mij mag aannemen, dat is, dat ik dit bedroevend vind.

Mijnheer de voorzitter, wat betreft deze gesignaleerde wederzijdse ergernis wil ik U verder toch nog opmerken, dat ergeren het menselijkste van het menselijkste is, dat mensen elkaar aan kunnen doen. Het grote belang van het ergeren is gelukkig dat de mogelijkheid bestaat, als men wil, dat misverstanden worden opgeruimd tussen groepen van mensen met een verschillend inzicht.

Als men hiertoe overgaat, dan betekent dat, dat er aan weerskanten een aantal dierbare illusies en onjuistheden jegens de ander overboord wordt gezet. Dit kan uiteraard geen situatie tot gevolg hebben, waarin men het geheel met elkaar eens is. Ongetwijfeld blijft er een situatie over, waarbij aan beide kanten enkele hardheden blijven bestaan, waarvan men zich niet laat bekeren. Het lijkt mij in het geheel niet erg. Men dient nu eenmaal met elkaars gebreken te leren leven en dat is heel wat anders, dan het dichtslaan van deuren die normaal geopend behoren te zijn.

Heren van Middelburg en van Zevibel, komt zo nodig uit uw kluis en vecht het in een onderling samenzijn zover mogelijk uit! Het markante gezicht van de Heer van Poelje kunnen wij, bezoekers van blijde en van droeve visserij manifestaties, moeilijk missen. Voor de heer Westerhout heb ik altijd een zwak gehad omdat hij tot de oprichters behoorde van de Utrechtse Studenten Vereniging “Prometheus” waarvan ik mijzelf honorair lid mag noemen. Ik hoop dat het geval der misbruikte statenzitting niet tot een blijvende verwijdering zal voeren!

Dames en heren, zoals ik U bij de aanvang van dit betoog meedeelde, heb ik mij tijdens de vlootschouw op 6 augustus 1964 geërgerd. Ik bevond mij aan boord van het vlaggeschip ZZ8, waarop naast vele andere genodigden Neptunus verscheen. Op een groot spandoek stond de Zierikzeese slagzin: “Geef ons geen Oosterschelde-dam, het gaat om des vissers boterham!”

U kunt dat straks allemaal nog mooi op de dia’s zien.

Aan boord bevond zich ook een cameraman voor het televisie of bioscoopjournaal. Toen ik hem zo’n beetje bezig zag, heb ik hem gevraagd ook dat spandoek er eens goed op te zetten. De betreffende cameraman wilde er echter niet toe overgaan, en wel omdat het reclame was. Ik heb hem laten merken, dat ik versteld stond, maar hij bleef erbij. Ergernis of geen ergernis. En dat is nu juist de reden, dat ik die Zierikzeese slagzin in de titel van mijn voordracht heb gebruikt.

De eerste pagina uit de geschreven toespraak van Drs. A.C. Drinkwaard (1965)

Bladz2

Ik moet toegeven, dat een vissersboterham wel een heel bijzonder soort boterham is, onvergelijkbaar met andere boterhammen en zeker met die van de Delta-aannemers-boterham, die ons vrijwel dagelijks wordt voorgeschoteld. Maar juist daarom had ik van deze cameraman, letterlijk en figuurlijk, een wat andere instelling verwacht. En mijn vraag is deze, waarom mocht dat idee van een open Oosterschelde…..goed, een tot nu toe minderheidsidee, waarom mocht de demonstratie daarvan niet op het projectiescherm van hen, die deze grandioze tocht met honderden toeristen moesten missen?

In wat voor ban is men toch gaan leven? Of vindt men dat handjevol Zeeuwse visserslieden wel apart en filmt men het als zodanig, doch zonder zich er ook maar een klein beetje mee te willen vereenzelvigen, omdat het niet groot genoeg aandoet? In die geest is het Deltaplan een veel mooiere kluif, een kluif waar heel Nederland zich wel graag mee vereenzelvigd. Talloos zijn de stukjesschrijvers en lezingverzorgers met en zonder honorarium van het publiek, die doen alsof zij zelf deelhebben aan dat formidabele werk en gaarne meestijgen in de achting daarvoor. Ja, men moet weten, dat er weer iets groots wordt verricht. Ik zou hier echter willen stellen, dat men evengoed dient te weten, wat er vernietigd gaat worden en vooral dan datgene daarvan, wat niet alleen in het huidige tijdsbestek, maar ook in de toekomst waardevol voor onze menselijke, vooral niet alleen Zeeuwse samenleving is.

Hoeveel gelden er reeds zijn besteed aan het uitdragen van het idee Deltaplan en de propaganda daarvoor, ik weet het niet, want ik heb er geen gegevens van opgevraagd. Ik heb alleen in de “Visserijwereld” laatste nummer van 1964 gelezen, dat alleen de uitgaven voor de publiciteit van het Deltaplan door de redactie geschat wordt op een veelvoud van dat, wat er tot nog toe ten koste is gelegd aan de voorbereiding voor de verbetering van de Scheveningse haven. Continue propaganda en goodwill-kweking voor het één en bagatellisering, belachelijk maken en zelfs doodzwijgen van het andere druist echter zodanig tegen mijn gevoel van rechtvaardigheid in, dat ik gaarne van deze gelegenheid gebruik wil maken, mijn persoonlijke visie naar voren te brengen over de problematiek van het al of niet afsluiten der Oosterschelde.

Ik ben blij voor U te kunnen spreken, voor U allen van Zevibel, die men niet voor de voeten kan gooien, dat de ramp van 1953 en de gebeurtenissen, die zich toen hebben voorgedaan bij u in het geheugen is gewaagd.

De vissersbevolking weet beter dan wie ook, welke krachten er van het water kunnen uitgaan en U was het die de spits afbeet bij de reddingswerkzaamheden. Ook bij het treffen van de eerste voorzieningen werden U schepen gebruikt. U had geen tijd om zich met beurs en bankaangelegenheden bezig te houden en U legde geen beslag op de aandelen van de grote waterbouwkundige maatschappijen. Er wordt door U nooit theatraal over de ramp gesproken, maar vervaagd is zij niet!

Van Schouwen kende U de zwakke plekken in de kustverdediging, het waren vooral de haventjes, waar het water een kans kreeg. Met de verhoogde dijken en opgeruimde zwakke plaatsen voelt U zich weer veilig en U zegt rustig: “Geeft ons geen Oosterscheldedam.”

De titel van mijn voordracht heb ik uitgebreid met: “maar wat dan”? Wat doen we bijvoorbeeld met de ± 150 Km lange kustlijn der Oosterschelde? Ik weet uw antwoord, dat is: “Verhoog en verzwaar de dijken, alsof ze van de Westerschelde zijn!” Temeer, daar in 1953 Zuid Beveland, uitsluitend vanuit de Westerschelde is ingelopen, moet ik U eerlijk zeggen, dat ik mij er veilig genoeg bij zou voelen en gelukkig kreeg ik mijn Vrouw, die altijd nog graag boven de zeespiegel zit, hierin ook nog mee. Als het op stemmen aankomt, dan weet U het dus, voor ons behoeft men geen geweldige capriolen te maken, noch met de gigantische hoeveelheden afsluitingsmateriaal, noch met miljoenennota’s!

Edoch, ik kan mij voorstellen, dat meer gevoelige lieden dan U en mij, Zeeland ook in de toekomst nauwelijks zullen durven betreden, als er geen dam in de Oosterschelde komt. Dit is nu eenmaal het gevolg van het methodisch zinspelen op de mogelijkheid van gevaar door de belanghebbende. Juist Holland is het echter, dat het ongunstigst ligt, maar de Nieuwe Waterweg blijft open en wee degene, die het meten met twee maten durft te signaleren.

Bladz3

Gezien de reeds thans plaatsvindende toestroming van industrie en toeristen, kan ik mij evenwel moeilijk voorstellen dat de doorsnee Nederlander en buitenlander uit de omgeving, als het erop aan komt, erg zwaar aan de wijze van beveiliging zal tillen.

Als dit stuk Nederland maar op een of andere wijze goed tegen de zee beveiligd wordt. En zij met de angstpsychose blijven dan maar uit deze lage landen weg!

Misschien zou men nog wel meer sympathie voor Uw standpunt kunnen opbrengen, als men duidelijk kon zien, of er een kostenverschil bestaat en zo ja, hoeveel het verschil in kosten tussen beide methoden van beveiliging dan bedraagt. Dat verschil zal niet groot zijn, maar het zal toch nog aanmerkelijk ten gunste van de dijkverzwaring uitkomen. Als men de moeite neemt, kan men gemakkelijk zelf een sommetje maken met de gegevens, die de kranten U verstrekken, als dan maar niet de laagste kosten van de thans aan de gang zijnde dijkverhogingen langs de Westerschelde worden aangehouden. Met f 1,500,000 per KM dient men in ieder geval rekening te houden, om ook de extra kosten bij havens en gemalen op te kunnen vangen. Vermenigvuldigd met het aantal kilometers geeft dat f 375,000,000, hetgeen nog altijd minder is dan de voorgestelde dam van zeker f 500,000,000 – afgezien van de bijkomende werken in het Zeeuwse Meer. Ook het onderhoud van de oude dijken dient gehandhaafd te blijven.

De belangen van de visserij en de schelpdierencultures konden destijds echter niet van doorslaggevende betekenis zijn bij de keuze tussen afsluiting en versterking van de bestaande dijken.

Dat is reeds in 1957 gesteld. Er waren andere factoren, die wel een doorslaggevende betekenis hadden. Het is vanavond niet mijn bedoeling deze andere factoren nogmaals zgn. uit te hollen, zoals dat reeds door de heer Lockefeer op vrijdag 19 november jl. te Bruinisse is gebeurd, maar ik zal straks aan enkele toch een critische beschouwing wijden.

Zit u overigens nog met Uw gedachten bij het halve milliard van de Oosterscheldedam? Vraagt u zich af hoe men hier aan komt? Ik zou er maar niet over piekeren, ook in de ambtelijke stellingen, die voor deze zaken de verantwoordelijkheid dragen, piekert men er niet over, dat men eigenlijk nog in het duister tast! Bij een onlangs verschafte toelichting op het effect van het experiment met de kabelbaan in de Grevelingen is o.a. gesteld, dat het onverstandig zou zijn, om ervoor de komende werken vanuit te gaan dat de zaak volledig beheerst zou worden! Ook bij de Deltawerken is research-werk nog steeds nodig.

Ons Nederlandse volk met zijn grote zakelijke inzicht is thans bezig werken uit te gaan voeren zonder alle consequenties en mede de financiële consequenties te overzien, terwijl de vele havenplannen o.a. van Rotterdam moeten worden getemporiseerd.

Aangezien grote havens andere havens in de nabijheid stimuleren, lijkt mij dit voor de ontwikkeling van Zeelands havenactiviteiten een teken aan de wand. Bovendien zal door de afsluiting van de Oosterschelde een potentiële mogelijkheid voor de kustvaart, om binnen te lopen onherroepelijk teloor gaan.

Misschien is dit wel het juiste moment, om ook nog iets naar voren te brengen. Wij slaan daartoe het Algemeen Handelsblad van 25 juli 1959 op, welks marine medewerker daarin onder de kop “Noodhavens voor zeeschepen zijn noodzakelijk” de vraag stelt of de Oosterschelde wel moet worden afgesloten.

In dit artikel wordt het rapport besproken van de defensiecommissie van de West-Europese Unie, gaande over de maritieme defensie. De betreffende marine-medewerker stelt, dat het noodzakelijk is de doelen wat betreft het havenverkeer te kunnen verspreiden, waardoor de kans op het volledig lam leggen van het scheepvaartverkeer zeer gering wordt. Dit is vooral nodig, omdat de toegangen naar onze grote havens uit zee kunstmatig en nauw zijn.

Het plan der zeewaartse uitbreiding van Rotterdam kan geacht worden de situatie te begunstigen, niettemin wordt gewezen op de, ten opzichte van het industriële hart van ons land, centraal liggende Oosterschelde.

Ook van andere zijde dan de Zeeuwse visserij blijkt dus gepleit te zijn geworden voor het openhouden der Oosterschelde, namelijk als zijnde het meest bruikbare noodhavengebied.

Bladz4

Enerzijds wil men de zee zo ver mogelijk uitbannen, anderzijds kunnen wij zonder zeescheepvaart niet leven en om die onder een zo groot mogelijk aantal omstandigheden doorgang te laten vinden, moeten ruime toegangen openblijven. In de eeuw van raketten, met of zonder atoomladingen, blijkt dat nog meer te gelden. Het is goed dat dit geschreven is! Het zou wel eens aardig zijn, om bij de Voorlichtingsdienst van Defensie te informeren naar het huidige standpunt van het Kanaal-commando! De unieke ligging van de Oosterschelde in West-Europa is namelijk niet iets wat Nederland alleen aangaat.

Door een der hoofdredacteuren van de P.Z.C. is onlangs gesteld, dat de afsluiting der Oosterschelde eenvoudig niet meer ongedaan kan worden gemaakt, omdat er rekening mee gehouden is bij het sluiten van een internationaal verdrag, het Schelde-Rijntraktaat, dat er zelfs voor een deel op zou zijn gebaseerd. Dit klonk wel heel overtuigend, maar ik wil hier een klein vraagje achter laten volgen en dat is: “In hoe verre?”

Het is wel wenselijk dat men dit ons duidelijk maakt aangezien wij de P.Z.C. van 24 mei 1957 op pagina 9 slechts behoeven open te slaan, om te lezen:

“Plannen tot heropening van de Kreekrak zijn thans niet aan de orde. Het Deltaplan laat wel de mogelijkheid open door het Kreekrak een van een sluis voorziene scheepvaartverbinding tot stand te brengen……..

Dit is overigens een aangelegenheid, die met het Deltaplan als zodanig niets te maken heeft, maar samenhangt met het vraagstuk van de Nederlands-Belgische waterwegen!”

Het volgende kleine vraagje mijnerzijds “Hoe nu?”

Een brede scheidingsdam tussen de Schelde-Rijnverbinding en een open Oosterschelde lijkt mij in het geheel geen ingewikkelde geschiedenis. Men zou aan beide zijden dezer dam zelfs tot grote scheepvaart-activiteiten over kunnen gaan, tot overslag en industrie.

De Schelde-Rijnverbinding kan dus evengoed tot stand komen zonder afsluiting der Oosterschelde. De Gentenaren zouden dan tevens wat meer hoop kunnen krijgen op het blijven bestaan van “hun” kanaal Hansweert-Wemeldinge en die van Luik zouden hun zoete water rustig kunnen houden voor eigen aspiraties. Het zou overigens toch zonde zijn, het Waalse water voor de poging tot zoetmaking van het Zeeuwse Meer te gebruiken, aangezien dat een utopie [is]. Het is bovendien niet nodig omdat van verzilting der landbouwgronden rondom de Oosterschelde vrijwel geen sprake is.

Met Drs Verburg gezegd (P.Z.C. 14 December 1964): “Met het Schelde-Rijntraktaat kan men nu nog alle kanten uit!” Het is in ieder geval niet noodzakelijk, dat hiervoor de Oosterschelde wordt opgeofferd. Er dient alleen iets verder vooruit gedacht te worden, dan wat men tegenwoordig meestal onder “ver” verstaat, namelijk het jaar 1978.

De overtuigende woorden van de P.Z.C. hoofdredactie komen er echter nog schameler af, indien de krant van 4 November 1964 wordt opengeslagen op pagina 2. De P.Z.C. is mijn Zeeuwse krant, hopelijk leest de redactie haar ook. Men vindt daar dan een grote kop:

“Schelde-Rijnverdrag doet afbreuk aan oorspronkelijke opzet Deltaplan.”

En daar onder een kleinere kop:

“Zeeuwse Meer zal in mindere mate dienen voor bestrijding verzilting.”

Als ik nog een klein vraagje kon verzinnen zou ik het hier plaatsen: “Zal in mindere mate dienen voor bestrijding verzilting.” ……. En het zou al zo weinig kunnen zijn geweest in het geval, dat het hier nodig was.

Wat ik wel graag zou willen weten is, of het nieuwe maximale peil van het geprojecteerde Zeeuwse Meer (50 cm + NAP) wel voldoende waarborg biedt tegen verdroging der omliggende gronden, nu het streefpeil lager dan 50 cm + NAP, moet komen te liggen.

De toekomstige vormgeving van het Oosterscheldebekken is gelukkig nog volop in discussie. Door de hoofdredactie van de P.Z.C. is echter gesteld, dat men met het Deltaplan niet meer terug kan op de ingeslagen weg, dat het zelfs een dwingende eis is in verband met de reeds gewijzigde waterloopkundige situaties. Is de P.Z.C. redactie zo deskundig, dat men dit durft te stellen naar aanleiding van de R.W. uitlating: “Treuzelen is niet meer verantwoord.” Waarom niet? Al jarenlang gebruikt men de slogan: “Het aangegeven tempo voor de uitvoering van het Deltaplan is: zo snel mogelijk.” Namelijk om een zo groot mogelijk nuttig effect te krijgen van het beschikbare materiaal en de mensen, die het werk uit moeten voeren. Meer niet!

Bladz5

Dames en Heren, het doet mij zeer zwak aan, om te adviseren blindelings door te lopen, als er misschien door wijziging der Deltawet grote voordelen zouden zijn te halen.

Met even weinig achtergrond zou men namelijk kunnen stellen dat er nog helemaal geen dwingende waterloopkundige situaties zijn ontstaan.

Niet lang geleden (1 October 1963) schreef de Heer E.J. Zeegers in “De Waterkampioen” (en U weet door welke mensen dit A.N.W.B. blad wordt gelezen)

“Bij een waterloopkundige ingreep van zó grote omvang, zich uitstrekkende over een tijdsbestek van een kwart eeuw, zijn er immers dermate veel factoren, die onmogelijk alle in hun volle betekenis gekend konden worden dat het niet onredelijk is, om halverwege de uitvoering nieuw overleg te plegen, een soort beradingspauze te houden. Dit niet eens zozeer met het oog op de technische zijde van de afsluiting der zeegaten, dan wel om de werkelijke betekenis voor ons land, vooral gezien in het licht van de grote structuurwijzigingen van onze tijd.”

Dames en Heren, U ziet dat dit eens een keer niet door Zevibel is gesteld! De Heer Zeegers woont in Amsterdam, Mijnheer de Voorzitter. Ik smaak het genoegen Uw strijd van Zevibel van niet al te grote afstand te mogen mee maken. De laatste tijd werd U enigszins gedoodverfd als de laatste der Mohikanen, die nog met de strijdbijl op pad was. De publiciteit, die hiermee gepaard ging, kunt U vandaag de dag dankbaar zijn, omdat deze vooral van buiten Zeeland, zoveel positieve reacties tot gevolg heeft gehad. De publiciteit vond bovendien plaats in een tijd, dat men zich nog wel eens wil bezinnen.

Ik kan niet zeggen, dat er ineens een heleboel Mohikanen zijn bij gekomen, maar wel dat door de strijd van Zevibel bij velen weer een licht is ontstoken.

Uw roeren van de trom heeft aanstoot gegeven, hetgeen anderen bewees, dat U er nog was en zij zijn er U dankbaar voor.

Wij kunnen rustig aannemen, dat deze aanstoot niet alleen veroorzaakt is doordat U gestoten hebt tegen mensen, die alleen hun eigen gelijk en hun eigen aanwezigheid kenden, maar tevens doordat U uitgehaald hebt tegen Uw zakelijke tegenstanders, voor wie de uitvoering van het totale Deltaplan directe financiële winst betekent!

In plaats dat men U en Zevibel met z’n open Oosterschelde-idee in zijn sop heeft laten gaar koken, worden de activiteiten van U en Uw voormannen aangemerkt als een verontrustenden tendens, die de kop diende te worden ingedrukt. Gelukkig was dat heldere Zeeuwse taal, niet mis te verstaan.

“Te vaak met het gezicht naar het verleden gekeerd.”…….

Deze uitspraak heeft geklonken als een verwijt. U bevindt zich daarmee echter in het goede gezelschap van de huidige Zeeuwse Handel en Nijverheid, in welke kringen men bij de beschouwing der economische ontwikkeling thans herhaaldelijk teruggrijpt naar het Boergondische tijdperk, een tijdperk, waarin men oorlogsschepen ging uitrusten om de zeevisserij te beschermen.

En is het niet de nieuwe Directeur van de Zeeuwse Visserijschool die aanhangers tracht te winnen voor de leuze “Terug naar de zeevisserij!”

Het lijkt allemaal te kloppen als een bus. Doch ook hier is een maar! Niet alle Zeeuwse mosselvissers zijn de nazaten van de in de 16e eeuw gedroste bemanningen der haringvloot. Zij maakten namelijk gemene zaak met de Reimerswalers!

Ondanks het feit, dat de zee het land verzwolg, gingen beide groepen namelijk samen door te oogsten en zagen wij in de loop der tijden nieuwe bloei rond de Oosterschelde ontstaan!

Een bloei, die door het tevens in produktie brengen der Waddenzee en de industriële ontwikkeling van het mosselbedrijf in de laatste decennia, thans zijn gelijke niet vindt.

Sprak er iemand over de klok wel of niet terug te willen zetten ……naar vier eeuwen geleden? Als er een kans is, dan moet die tot en met bekeken worden.

Men dient het dan echter niet bij een kans te laten, maar dient tevens te helpen de weg te wijzen met reële voorstellen en plannen.

Het visitekaartje van de Directeur der Visserijschool in het “Vrije Volk” van 2 december 1964 is daarom niet voldoende! Mijnheer de Voorzitter, is het niet het beste als U de Heer Sundguest vraagt binnen afzienbare tijd een spreekbeurt voor Zevibel te willen vervullen?

Bladz6

Gaarne zal ik zijn maiden-speech in Zeeland bijwonen en velen met mij, omdat alle gedachten, die aan de visserij besteed worden, hoe tegenstrijdig en uit welke verschillende hoeken zij ook komen, een functie hebben en een bijdrage leveren tot het behoud van wat ons lief is, in welke vorm dan ook, en waarover wij elkaar ook vanavond weer eens flink door de haren strijken. Laten we namelijk er tussendoor goed beseffen, dat er iets is dat ons allen verbindt, …… de liefde voor de zee en de visserij.

Dames en Heren, deze kerngedachte, als ik het zoo mag noemen, neemt niet weg, dat ik mij moeilijk voor kan stellen hoe een groot deel van het bedrijf der schelpdierencultures over zou moeten gaan op de zeevisserij.

Misschien kan de Heer Sundguest dat in zijn lezing duidelijk maken. Zolang het mij echter niet duidelijk is, mag men niet van mij verwachten in te stemmen met het voetzoeker advies van Zevibel. En zelfs onder de druk van het schermen met de mogelijkheden van het wegvallen der Regeringswaakzaamheid, lijkt het mij voor Zevibel onmogelijk, maar zelfs gevaarlijk. Bedachtzaamheid blijft een eerste vereiste. Mag het vooruitstrevende mosselbedrijf blijven trachten de buitenlandse concurrentie voor te blijven, hoe dan ook, al was het met een open Oosterschelde, waarmee men groots geworden is?

En bovendien ligt de zaak helemaal met zo al zelf is gesuggereerd, dat de zogenaamde niet-reële houding der Zeeuwse Visserijzaken zal geven, die deze verdienen. Als de Zeeuwse Visserijzaken niet voldoende aandacht krijgen, dan zal er ongetwijfeld een andere reden voor zijn of helemaal niets! Men zal zich daar in Den Haag niet achter verschuilen……..Den Haag is Middelburg niet!

Men weet in Den Haag, dat U niet alles op één kaart zet, maar slechts meewerkt aan nieuwe plannen onder dat steeds herhaalde motto: “Indien de Oosterschelde onverhoopt toch mocht worden afgesloten.”

Ik ben er vast van overtuigd, dat men in Den Haag U, Uw strijd niet kwalijk neemt.

Ik geloof zelfs te kunnen zeggen, dat men niet anders van U verwacht, naast uw overigens loyale houding, als het gaat om plannen voor een nieuwe visserijtoekomst.

Mijnheer de voorzitter een opportunistische houding mag heel handig lijken, maar ik acht dit alleen goed voor lieden, die onder de oppervlakte willen leven. Misschien dat zij nu en dan de buit eens zullen binnenhalen, en dan nog ten koste van anderen, maar meestal worden zij uiteindelijk geslacht als schapen, want zij procederen niet. Ik hoef U hier geen voorbeelden te noemen.

Het is jammer, dat men dat in Vlissingen niet heeft beseft. Uiteindelijk is een dergelijke houding echter terug te voeren tot een tekort schietend gevoel van eigenwaarde, hetgeen er m.i. de basis van is geweest dat men zich verwijderend over het Bestuur van Zevibel heeft uitgelaten. Dit blijkt nu bovendien nog ongemotiveerd te zijn geweest.

Uit de polemiek tussen de Visserijwereld (7 Januari 1965) en de P.Z.C. (12 januari 1965) is slechts op te maken, dat echte politici niet vechten voor zaken en dingen met een zeer beperkte kans van haalbaarheid en dat zij met de krant gemeen hebben, dat zwaar rekening wordt gehouden met het haalbare populariteitspercentage onder hun publiek. Dit, terwijl wij gewone mensen (en de Heer Lockefeer is ondanks zijn in de P.Z.C. gereleveerde verleden ook weer gewoon mens) haalbaar of niet haalbaar, onze mening gelukkig nog ongecompliceerd kunnen uiten.

Overigens staat de Zeeuwse visserij zonder politici of krant niet meer of minder geïsoleerd dan vroeger. Men is alleen op het punt aangekomen, waarop geen enkele fopspeen aanvaard wordt en zeker wordt geen zogenaamde steun gewenst van lieden, die dit artikel aan de man trachten te brengen.

Men mag dat in de P.Z.C. jammer vinden of niet. Na alles wat er de laatste jaren gebeurd is, heb ik de indruk gekregen dat de Zeeuwse visserijgemeenschap zich er niet meer een-twee-drie onderdoor zal laten halen.

Bladz7

Is er vaak wrevel in allerlei departementale kringen over het optreden van de Zeeuwse vissers? Is die er? Redactie P.Z.C., heeft u contact met allerlei departementale kringen in Den Haag? Kunt u noemen welke dit zijn? Wil U zich eens heel precies uitlaten? Zevibel zal het niet doen, maar laat ik U nu ook eens een ernstige vraag mogen stellen!

Met welke extra bereidwilligheid zou men de Zeeuwse Visserij tegemoet willen treden, als zij de eis van een open Oosterschelde zou laten vallen. Of wat zou U zelf willen, dat er uit de bus kwam?

Het moet natuurlijk wel iets zijn, dat een goede kans van haalbaarheid heeft en niet slechts die morele vriendelijke schouderklop en het terugkomende vriendelijke gezicht van hen, die het zogenaamd tot hun plicht rekenen te helpen, maar verder ook tot niets gekomen! Laat ik U ontslaan van de gebruikelijke verplichting in het openbaar te antwoorden, al heb ik daar natuurlijk geen bezwaar [niets] tegen. Als het binnenkamers afgehandeld kan worden is het mij echter ook goed.

Nogmaals – ik heb deze polemiek beschouwing op het laatste moment tussen de reeds bij de drukker gebrachte tekst kunnen voegen – ik geloof momenteel niet, dat er in Den Haag op dit kleuterschool-niveau gewerkt wordt!

Men zal het domweg moeten aanvaarden, dat Zevibel geen gelegenheidspolitiek voert. Men dient er tevens grote achting voor te hebben, dat men een groot oor heeft voor alle serieuze plannen, die een uitkomst in de toekomst kunnen bieden. Men kan echter niet verwachten, dat men zelf het initiatief neemt tot een onzekere toekomst, met de kans, dit later op de eigen boterham gesmeerd te krijgen. Het is bovendien heel goed mogelijk, dat het zogenaamde “onmogelijke doel onder de huidige omstandigheden”, een mogelijkheid zal worden, zodra de omstandigheden zich wijzigen.

Redactie P.Z.C., U wierp zich dus op voor een koehandel, die eigenlijk door de Heer van Poelje is gelanceerd. Er is op het ogenblik echter slechts één koe, en dat is de Oosterschelde. Waar blijft Uw ruilobject, als men het spel eens mee zou willen spelen? Waar blijft de andere koe van uw departementale relaties? Houdt men die echt op stal, achter wreveligheid verborgen, omdat Zevibel “niet erg aardig” doet? De tijd zal het leren of Uw visie al of niet aan een fopspeen onttrokken is.

In ieder geval dient men thans goed te bedenken, dat de strijd voor het openhouden van de Oosterschelde vooral een strijd is met het gezicht naar de toekomst, namelijk, dat het tevens een voorgevecht is voor het laten voortbestaan der Waddenzee. Ik zou graag willen dat de natuurbeschermingsinstanties die zich thans aan het bewapenen zijn voor het behoud der open Waddenzee, het eens flink in hun oren knoopten en dat deze zienswijze zou overslaan op de gehele Contact Commissie voor Natuur en Landschapsbescherming, die haar uitloper vindt in de Stichting “Het Zeeuwse Landschap”. Men heeft zich in deze kringen tot nu toe stil gehouden, maar waarom eigenlijk? Kent men het Deltagebied niet, of stelt men zich tevreden met wat er toevallig gaat overblijven en boven water uitsteekt? Het is overigens niet aannemelijk, dat men de natuurwetenschappelijke waarde van het Deltagebied onderschat. Is niet in 1957 een afdeling Delta onderzoek van het Hydro Biologisch Instituut door de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen ingesteld en te Yerseke gevestigd?

Bestaat er in de wetenschappelijke kringen niet een grote belangstelling voor de aanzienlijke veranderingen, die zullen ontstaan bij de flora en fauna in en rond de Zeeuwse wateren, tijdens en na de uitvoering van het Deltaplan? En mogen we daarom ook een grote belangstelling en liefde voor het huidige en vrijwel onaangetaste gebied bevroeden?

Van de zijde van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap is een grote subsidie voor zuiver wetenschappelijk biologisch onderzoek toegekend. Momenteel wordt het onderzoek verricht door acht biologen en een chemicus, geassisteerd door een veelvoud aan medewerkers voor het laboratorium en veldwerk.

Dit onderzoek wordt zo belangrijk geacht, dat uitbreiding met 50% van de huidige sterkte voor de deur staat en de totale kosten, die hieraan gespendeerd worden, over enige tijd rond de f 500.000,– per jaar zullen gaan bedragen.

Dames en Heren, ik onderschrijf de belangrijkheid van dit onderzoek volkomen. Gezien echter deze uitbreiding, die noodzakelijk is, om de veranderende natuur bij te kunnen sloffen, vraag ik mij in gemoede af, of dit alles nu wel zo moet. Als zo duidelijk blijkt

Bladz8

welk een waarde de Oosterschelde voor ons Nederlandse volk heeft, en niemand is hierover thans zo goed gedocumenteerd als het Hydrobiologisch Instituut te Yerseke, waarom slaat men dan niet met deze rapporten op de tafel en zegt: “We hebben op het nippertje een monument ontdekt! Voert het Deltaplan uit, maar laat de meest unieke zeearm bestaan!” Het zou dan tevens mogelijk zijn het onderzoek op vergelijkende basis en dus beter gefundeerd voort te kunnen zetten. Het zou mij zeer teleurstellen, indien de werkers van het Hydrobiologisch Instituut te Yerseke de Oosterschelde alleen zouden willen zien als een toekomstige opgegeven patiënt, die langzaam gaat sterven en waaraan bijzonder interessante gegevens voor de biologen zullen zijn te ontrukken, die nergens anders zijn te bemachtigen. Dit negatieve standpunt zou mij zeer teleurstellen.

Mijne Dames en Heren collega’s te Yerseke, U hebt Uw handen vol aan de Noordelijke Deltagebied en de zich door de urbanisatie en de industrialisatie van het Westerschelde-bekken wijzigende Westerschelde. U hebt de bewijzen van dat de Oosterschelde een monument is! Mag ik U vragen, ook al zou het slechts persoonlijk kunnen en niet als Instituut, om eveneens van Uw kant tot bezinning op te roepen, waar het gaat om het al of niet afsluiten van de Oosterschelde, waar het erom gaat, al of niet een onaanvaardbare hoeveelheid afvalstoffen van Europa voor de deur te krijgen?

Mijne Dames en Heren medeleden van de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten in Nederland, dacht U, dat door in Zeeland toe te geven, het in de Waddenzee gewonnen zou kunnen worden? Als dat zo mocht zijn, dan kan ik slechts zeggen: Gij vergist U!

Waar komen de berichten en schetsplannen over de Waddenzee vandaan, waar de vragen in de kamer?

Heeft er iemand zwart op wit gegeven, dat het niet zal gebeuren? Heeft men niet geadviseerd, dat men er nog niet teveel de aandacht op moet vestigen?

Burgemeester Nauta van Harlingen heeft het gewaagd, om tegen het einde van 1964 (tussen de nevelslierten door) te sputteren, nog maar heel voorzichtig overigens, tegen de Minister van Verkeer en Waterstaat.

Misschien gaat Burgemeester Nauta langzamerhand begrijpen, waarom er niet ineens een royaal gebaar tegenover Harlingen gemaakt kan worden, al zou het in de huidige situatie een grote vooruitgang betekenen! Men dient het in het Noorden goed te begrijpen, dat als men in Zeeland vecht voor een open Oosterschelde – en daarbij kunnen we het resultaat in het midden laten – dat men dan tevens bezig is een gevecht te leveren voor de Waddenzee en voor Harlingen, en ook nog voor de Nederlandse Natuurmonumenten in het algemeen. Men gooit daartoe de kaarten hier open op tafel, nu al, omdat de spits moet worden afgebeten.

Wij kunnen ons echter gelukkig prijzen met het feit, dat ook in Friesland de ogen zijn opengegaan. Mij is het Friesche Dagblad van 8 augustus 1964 toegestuurd en wat lezen we daar? Onder een aanzienlijke kop!: “Waarom pleit Harlingen niet voor een open Oosterschelde?”

Mijnheer de Voorzitter, laat Uw zakelijke tegenstanders hun kaarten rustig in hun zak houden. Wij weten, dat als het aan hen ligt, geheel Nederland een waterbouwkundig modelschool zal worden en dat als men klaar is met de Waddenzee, men serieus de droogmaking van de Noordzee zal gaan becijferen. Inmiddels zullen de buitenlandse opdrachten elkaar in een snel tempo zijn gaan volgen.

Ik wil daar echter nog eens rustig de vraag bij stellen of het werkelijk voor onze waterbouwers nodig is, dat heel Nederland een waterbouwkundige modelschool wordt. Zal men inderdaad in het buitenland wel versteld staan van al die dammen, die toch allemaal op elkaar lijken? Zijn enkele van die juweeltjes niet voldoende en is er niet meer eer te behalen met de misschien wat moeilijker creatie van havencomplexen, groot en klein, verspreid langs onze kust, die hun geld dubbel en dwars zullen opbrengen? Wat wil men toch met die Oosterscheldedam, waarmee men het gestelde doel niet anders dan voorbij schieten kan? Wat wil men met die Waddenzeeplannen, waarvan eigenlijk niemand weet waarvoor ze zouden moeten dienen. Het Deltaplan zal beslist schoner zijn, als men zich weet te beperken en als het niet in zijn totaliteit wordt uitgevoerd, als de bouwkundige lusten in andere en intelligentere richtingen worden botgevierd, waars de mens met recht plezier van zal hebben.

De pagina met de beroemde quote ‘Geeft ons geen Oosterschelde dam, maar wat dan?’, toespraak Drs. A.C. Drinkwaard (1965)

Bladz9

Dames en Heren, Professor Groenman heeft eens gesteld, dat de Rijkswaterstaat een staat in de staat vormt. Het is niet helemaal een gevleugeld woord geworden, maar men komt hier en elders geregeld nog aanhangers tegen. Laat ik U zeggen, dat ik er zelf geen van ben. Als men iets verder wil zien, dan zult U namelijk moeten toegeven, dat de machtsconcentratie op grotere afstand van ons ligt, namelijk bij de geweldige bedrijven, die het werk moeten doen en waar terdege rekening mee moet worden gehouden als pressure-group. Het is als met de toverleerling!

Het is thans echter aan de Volksvertegenwoordiging om bij de bevoegde instanties aan te dringen op het laten samenstellen van een economische balans, waarin de kosten der beide aangegeven beveiligingsmethoden voor de Oosterschelde zijn opgenomen, alsmede de daarmee te behalen economische voordelen en de te veroorzaken economische nadelen. Ik geloof, dat het Nederlandse volk in dit tussenstadium hier recht op heeft, nu de stemming over het al of niet geheel uitvoeren van het Deltaplan verdeeld raakt.

Een verdeeldheid, die zijn oorzaak vindt in het feit, dat het plan tot afsluiting der Oosterschelde al dateert van vóór 1953 en door vele als zeer conservatief?, gezien de destijds betoogde doelen, wordt aangevoerd. De het afsluitingsplan der Oosterschelde begeleidende geluiden zijn namelijk bij lange na niet progressief genoeg voor hen, die serieus met het jaar twee duizend wensen rekening te houden. Deze begeleidende geluiden gaan namelijk voorbij aan de voortschrijding der wetenschap en worden langzamerhand belachelijk in de monden der nog steeds nawauelende politici op huisvrouwvergadering, radiojournalisten in het zondagochtendprogramma en nog een legertje zogenaamde commentatoren om den brode.

Dames en heren, ik krijg het gevoel dat we vanavond langzamerhand rondgepraat zijn, niettegenstaande vraagt de titel dezer voordracht toch nog om een iets nader betoog.

“Geef ons geen Oosterscheldedam”, maar wat dan?

Maar wat dan? Wat dan met het grote zoetwatervoorraadbekken, dat ons voorgesteld is, dat de Oosterschelde zou kunnen bieden?

In de winter en het voorjaar dacht men grote hoeveelheden water, op te kunnen slaan, om daarmee in de zomer op kritieke plaatsen de zoutgrens terug te dringen en voor de landbouw beregening mogelijk te maken.

Waar wij in Zeeland de zoutgrens terug zouden moeten dringen is mij een raadsel of het zou het kanaal Gent Terneuzen moeten zijn! Beregening van Land en Tuinbouw vindt in Zeeland op kleine schaal plaats. De noodzakelijke hoeveelheden water zijn echter zo gering, dat hiervoor dan gemakkelijk andere voorzieningen zullen zijn te treffen, indien de normale waterleidingtoevoer hiervoor niet voldoende zou zijn. Deze andere voorzieningen met betrekking tot het produceren van zoet water voor Zeeland zullen – afgezien van de misrekening, dat de Oosterschelde ooit waarlijk zoet zou kunnen worden – waarschijnlijk niet duurder uitvallen, dan de kosten die men bij een afgesloten Oosterschelde – waarschijn[lijk] hiervoor ook extra zou moeten maken.

De methodiek om zoet water uit zeewater te winnen, is de laatste jaren met sprongen vooruitgegaan. Het bereiden en het gebruik van zoet water uit zuiver zeewater moet zelfs te verkiezen zijn boven dat uit verontreinigd brak water en zeker boven het gebruik van zoet of brak water met industriële afvalstoffen. Het Amerikaanse research-laboratorium van General Electric houdt zich niet alleen bezig met de problemen van de thans maar ook met de te verwachten problemen van 1980, 1990 en het jaar 2000.

Bezig zijnde aan een dezer toekomstprojecten heeft Dr Walter [===] een synthetisch membraam gemaakt, dat in staat is, om zuurstof uit het water of uit de normale lucht te filteren. Dergelijke uitvindingen bieden grote perspectieven op allerlei gebied en wij hoeven hier niet eens direct aan onderzeeboten te denken. Eveneens is het thans ook mogelijk, om door middel van membramen zout aan het zeewater te onttrekken. De hiervoor benodigde energiehoeveelheden blijven zeer beperkt. Er is zelfs te denken aan een combinatie met kleine getijcentrales van elektriciteit, die verspreid zouden kunnen worden opgesteld.

Mocht U overigens het Franse blad “Pourquoi pas” lezen, om wat dichter bij huis te blijven, dan zal U het artikel in het nummer van 8 september 1964 op pagina 71 en 72 niet ontgaan zijn, waaruit ik dan nog wel het volgende in vertaling wil citeren. Natuurlijk is er ingewikkelder vakliteratuur.

Bladz10

Een van de punten, die speciaal de aandacht getrokken hebben op de atoomconferentie te Genève was het gebruik van kernenergie voor de ontzilting van zeewater. Hierbij denkt men meestal direct aan de zgn. ontwikkelingsgebieden met uitgestrekte droge gebieden en lijdend aan een chronisch en toenemend zoetwatergebrek. In werkelijkheid is het probleem in de wereld echter veel groter en het dreigt zich nog dringender te laten gaan voelen in sommige hoog-geïndustrialiseerde landen, dan in de half-woestijngebieden.

De toename van het industriële gebruik van zoet water overtreft namelijk aanzienlijk de toename van het huishoudelijk gebruik. Er is 100 liter water nodig om een kilo papier te maken, 600 liter voor een kilo wollen stof en om wat anders te noemen, 20.000 liter om één ton staal te produceren.

Plaatselijk zal men in talrijke Europese landen zich in 1975 aan de rand van een ware “watercrisis” bevinden.

U begrijpt, dat bij deze industriële behoefte men zich in wezen weinig zorgen maakt om enkele Zeeuwse akkertjes die een regenbui extra nodig hebben. Anderzijds is het begrijpelijk dat de reeds draaiende zoetwaterfabrieken steeds meer rendabel zullen worden, dwz dat zij meer en meer drinkwater zullen kunnen gaan leveren tegen acceptabele prijzen.

Zo denken de specialisten, dat het mogelijk zal zijn om grote centrales te bouwen, waarbij tevens gedacht wordt aan atoomcentrales, die tegelijkertijd kunnen dienen voor de productie van elektriciteit en van zoet water uit zeewater, welk tweeledige installaties het water dan tegen een concurrerende prijs zouden kunnen leveren. Wat Zeeland betreft kan men hier al direct aan Zeeuws-Vlaanderen denken. Deze installaties zullen namelijk vooral rendabel zijn in gebieden waar tegelijkertijd grote hoeveelheden water en grote hoeveelheden elektriciteit nodig zijn.

Onlangs is ook een rapport van een der belangrijkste Amerikaanse chemische fabrieken uitgekomen, waarbij op basis van een origineel procédé wordt voorgesteld om chloor, magnesiumoxyde, broom, geraffineerd zout en soda te bereiden met als grondstof zeewater, waarbij als bijproduct zoet water geleverd zou kunnen worden. Hierdoor zouden de huidige kosten van het ontzilten reeds met de helft kunnen worden verminderd.

Uit het een en ander blijkt dat men allerminst de huidige situatie als uitgangspunt voor de toekomst kan nemen. Overigens sprak ik over een misrekening wat betreft het zoet worden van de Oosterschelde. De bedoeling is het spuien van zout en brak water en het inlaten van “zoet” water uit de rivieren. Men heeft evenwel met grote letters in de krant gezet, dat men dan en dan met de dam voor het Brouwershavense Gat zal gaan beginnen, maar wat mij interessanter voorkomt is, hoe en waar men de spuikanalen dacht te zullen aanbrengen en of hier eveneens als bij het Haringvliet, visriolen zullen worden ingebouwd.

En welke plannen in deze geest heeft men eigenlijk voor de Oosterscheldedam? Dat laatste doet er overigens weinig toe. Niet alleen wordt de Oosterschelde gekenmerkt door zeer diepe zoutwaterkuilen, die plaatselijk een diepte kunnen bereiken van 30 tot 50 meter, waarbij een reeks verschillende bodemlagen worden aangesneden, maar daarbij komt, dat dit gehele gebied van ons leven en werken vol zit met autochtoon water op grotere diepte, zodat verzoeting een verouderd denkbeeld is. Men zal dit van Rijkswaterstaat niet kunnen ontkennen. Dit autochtone zoute water, dat zuurstofloos is, wordt o.a. te Wemeldinge opgepompt voor het uitwendig schoonmaken van mosselen.

Slechts de oppervlakkige waterlaag van de Oosterschelde zal men een lager zoutgehalte kunnen geven. Daaronder zal een zuurstofarm milieu ontstaan, een omstandigheid, waardoor het leven er praktisch onmogelijk zal worden gemaakt. Bij storm of harde wind zal er menging optreden, waardoor de zoetwaterlaag weer brak wordt.

Dit zijn allemaal verschijnselen, waarvoor men de schouders kan ophalen. Bij brak water moet men echter ten aanzien van het reinigend vermogen onderscheid maken of de toestand van het water blijvend brak is, dan wel telkens afwisselend. In het eerste geval kan men rekenen op een biologisch evenwicht, zodat bij oordeelkundige wijze van afvalwatertoevoeging, die organismen uit de aanwezige populatie zich zullen gaan ontwikkelen, die het afvalwater kunnen verwerken.

Is daarentegen het brak zijn van het water een gevolg van een geregeld wisselende menging van zout en zoet water, dan krijgen we een geregelde afsterving van organismen en geen biologisch evenwicht. Achteruitgang van het biologisch reinigend vermogen is daar het

Bladz11

gevolg van. De resorptie van afvalstoffen kan in de toekomst dus alleen maar bemoeilijkt worden.

Wat weten we bovendien van de vervuiling van het Rijnwater als wij een aantal jaren verder zijn, wat van het gehalte van allerlei zouten en de radio-activiteit? Zullen de Kalimijnen in de Elzas en de industrie van het Ruhrgebied zich gaan beperken? Moet ik U nog vertellen, dat men reeds thans de Rijn Europa’s vuilste rivier noemt?

Moet ik na dit alles de sportvissers nog een vingerwijzing geven? Als de heer Sundguest stelt, dat het Deltaplan het gevolg was van de vaststelling, dat ons land steeds verder aan het verzilten was, dan heeft hij voor een groot deel het gelijk aan zijn kant. Dan mag hij ook nog de gegevens van Delfland gebruiken en de klaagliederen nazingen van de Westlandse tuinders. Ik wil er dan ook nog wel aan toevoegen, dat in 1921 water kon worden ingelaten op 13 km van de mond der Nieuwe Waterweg en dat dit punt geregeld verschoven moest worden tot men in 1947 al 38 km van Hoek van Holland verwijderd was!

Maar ik wil er ook bij vertellen, dat deze Nieuwe Waterweg steeds breder en dieper is geworden en het haven complex nog steeds wordt uitgebreid.

Door het Deltaplan gaat daar de zoutterugdringing er gelukkig rooskleuriger uitzien. Hiervoor is afsluiting der Oosterschelde echter niet noodzakelijk en het is absurd om te stellen, dat de zgn kleine Zeeuwse visserij gemeenschap het belang van heel het land in de weg wil staan. Als de Oosterschelde open blijft wordt zelfs het belang van Rotterdam niet aangetast!

In de P.Z.C. van 15 januari 1963 onder de kop “Het geperforeerde misverstand” [wordt] gewag gemaakt van een voorlopige berekening van de Heer Ir. K.F. Valken over de noodzakelijke grootte der lozingscapaciteit voor het Zeeuwse Meer…..200 m3 per seconde. En daarmee wordt de lezer gesuggereerd of de zaak opgelost zou zijn. Misschien mag ik U aanraden een wat uitvoeriger artikel van de heer Valken te bestuderen, zonder dat het U hoofdbrekens zal kosten. U kunt het vinden in de 70e jaargang van het Tijdschrift der Nederlandse Heidemaatschappij onder de titel: “Waterhuishouding in het Deltagebied.”

U zult dan spoedig zien, dat men er om enig effect te sorteren met deze 200 m3 per seconde niet komt. Naast de diffusie van bodemzout wordt eveneens de kwel onder de afsluitdammen genoemd.

Maar wat dan? Maar wat dan bijvoorbeeld met de Watersport? Wij zijn vanavond in het gelukkige gezelschap van enkele watersportmensen, die het nodige hierover voor mij op papier hebben gezet.

Bovendien staat het mij vrij, om hier en daar de “Waterkampioen” nog eens te citeren.

Er is bijvoorbeeld destijds een leuze gelanceerd “In Zeeland veilig varen voor de massa.”

Als men toen gezinspeeld mocht hebben op de afgesloten Oosterschelde, dan mag hier gewoon het woord verlakkerij gebruikt worden. Het zou er juist voor kleine boten gevaarlijk worden, omdat men denkt minder op te hoeven passen als eb en vloed verdwenen zijn. De wind kan dan echter meer dan ooit voor plaatselijk onbekende effecten blijven zorgen.

Gelukkig komt er echter genoeg ruimte elders vrij voor deze kleine vaart. Als naast het Veerse Meer ook het Haringvliet en Brouwershavense Gat zijn afgesloten is er overvloed aan tijloos water in de buurt van minder grote oppervlakte. Hoe dan ook, deze categorie zeilers zal nooit of slechts bij uitzondering iets aan de Oosterschelde kunnen beleven.

Moge er dan voor de ervaren zeilers met grotere schepen een klein deel van dit in Europa unieke watersportgebied, dat ook uit de buurlanden steeds meer bewonderaars trekt, ongerept behouden blijven! De Oosterschelde onmisbaar oefenwater voor het stijgend aantal beoefenaars van het zeezeilen! Niets wordt onder deze categorie landgenoten, mooier geacht dan het wisselende tij, dat voor deze watersport een zegen blijkt te zijn!

Ik heb zelf het genoegen gehad in oktober een voordracht te hebben mogen houden voor de Royal Yacht Club de Belgique, welke thans ook een vestiging aan het Veerse Meer heeft. Ik kan U uit ervaring zeggen, dat het Veerse Meer voor hen een welkom oefenterrein is geworden o.a. voor de kinderen en als geheel een welkome thuishaven. Een afgesloten Oosterschelde kan echter door de leden van deze Jachtclub evenmin gewaardeerd worden!

Wat dan met de recreatie, als dat slechte Nederlandse woord, waarmee restauratie wordt bedoeld, gebruikt mag worden?

Geluier langs de dijken? Langs de stilstaande brakwaterplas, die de dijkglooiing niet meer schoonspoelt? Ik wens U nog veel genoegen met Uw kleinkinderen!

Bladz12

Dames en Heren, inderdaad zo te zien aan de gezichten hebben wij allen wel een paar kleinkinderen of kinderen, of kinderen van een ander in onze buurt. Over vijftien jaar zal een groot deel er al volwassen van zijn, ik hoop, dat we elkaar dan nog eens kunnen spreken en zien wat er van gekomen is. Misschien staat Nederland dan bij een voltooid Deltawerk met het spijtige besef, dat men uit prestige-overwegingen en misplaatste nationale trots de Oosterschelde heeft afgesloten, dat hier een uniek monument van een zeevarend Volk is vernietigd, zonder er iets waarlijk groots voor terug te hebben ontvangen.

Mijnheer de Voorzitter, ik ben mij er van bewust, dat het enorm moeilijk zal zijn voor allen, die direct betrokken zijn bij de uitvoering van het Deltaplan, om gedachten te gaan opperen betreffende een herziening van dit plan. U had moed nodig om deze vergadering te beleggen. Het zal nog meer moed vragen van allen, op de verantwoordelijke posten van ons land, om zich allereerst eens te bezinnen en dan tot een diepgaand onderzoek te adviseren, waar een nieuwe economische balans het gevolg van zal moeten zijn.

Daarom weet ik niet of Uw gevecht om redelijkheid resultaat gaat hebben, een gevecht, dat, zoals vanavond wel is gebleken, niet alleen gevoerd wordt voor de Zeeuwse visserij.

De Zeeuwse vissersbevolking zal echter niet de geschiedenis ingaan, als zijnde futloos en niet strijdvaardig genoeg.

En wij jongeren met onze kinderen, die over 16 jaar volwassen zullen zijn, wij zullen in ieder geval diezelfde kinderen in de ogen kunnen zien.

Wat deze nieuwe economische balans voor de Oosterschelde betreft, men kan deze samenstellen, zonder dat het Deltaplan en dus de Deltawet direct behoeft te worden gewijzigd. In verband met de gevolgen die dit alles kan hebben is het echter wel noodzakelijk, dat hier spoedig aan de slag wordt gegaan.

Als ik spreek over een nieuwe economische balans dan wil dat zeggen, dat men ook vroeger al gepoogd heeft een dergelijke balans samen te stellen, een balans dan, waarop de kosten van het Deltaplan voorkomen en welke voordelen daar tegenover staan! Er is bijvoorbeeld een globale berekening uit 1955, die van 1957 maakt weinig verschil. De opheffing van verdroging en verzilting, de landaanwinning, het verbeterde landverkeer, de recreatie en andere voordelen zouden gekapitaliseerd een voordeel van 1750 millioen opleveren, terwijl de totale kosten werden begroot op 3,5 milliard gulden. Wat zegt ons dit alles nog na 10 jaar?

Bovendien gaat het thans uitsluitend om de Oosterschelde, al zou men er voor mijn part de Grevelingen (Brouwershavense Gat) ook nog bij mogen doen! In deze zelfde Memorie van Toelichting van 1955 kan men overigens ook nog de volgende zinsnede lezen: “Ten aanzien van de kreeftenparken en de verwaterplaatsen voor de van elders aangevoerde mosselen bestaat goede hoop op een bevredigende oplossing, waarschijnlijk door verplaatsing van deze bedrijven in Zeeland.”

Ik haal dit alleen maar even aan, om uit te laten komen, dat er in de afgelopen 10 jaar wel iets veranderd is en een nieuwe balans een goed stuk voorlichting zou zijn.

Of ik zelf de gedachten ben toegedaan, dat men zich aan een Oosterschelde-balans zal gaan wijden? …. Gek, misschien wel, maar U hebt evenveel kans, dat men er zich met de volgende opmerking van afmaakt:

……”Een bezinningspauze als door U wordt bedoeld verdient geen aanbeveling, omdat, nu eenmaal met de ingreep in het hydraulische regime van de Zuid-Hollandse en Zeeuwse stromen is begonnen, deze moet worden voltooid, teneinde te voorkomen dat de situatie der stroomgeulen zich ongunstig ontwikkelen zal.”

Mijnheer de Voorzitter, we kunnen dan allemaal “boeh” roepen en we kunnen ook nog Professor Groenman van stal halen. In ieder geval zullen wij dan aan onze plicht hebben voldaan.

Met andere woorden, de mogelijkheid bestaat even goed, dat men het oor in het geheel niet zal lenen. In dat geval zal men in ieder geval over 10 jaar bezig zijn met een lomp en spoedig antiek geval van een Deltadijk door de Oosterschelde te leggen, waarachter Zeeland opgesloten komt te zitten in 1978.

Was ondertekend, Drs. A.C. Drinkwaard (1965)

Bladz13

Ten Noorden van Schouwen en ten Zuiden van Noord- en Zuid-Beveland zal het water zijn vertier behouden, daar zullen nieuwe initiatieven wortel kunnen schieten. De technische ontwikkelingen en de recreatie van de randstad Holland zullen interessant zijn om te volgen. Daar zal met recht een nieuw Zeeland ontstaan.

Daartussen is dan de zinkput van Europa komen te liggen en menigeen, die bij de volksgezondheid is betrokken, zal zich dan het hoofd krabben in de tijd, dat er meer en meer nieuwe kunstmatige chemische stoffen zullen zijn losgekomen en de toxicologische problemen zijn toegenomen. Zij krabben zich het hoofd, want volgens de Heer Kaland zal de bevolking in Zeeland in het jaar 2000 verdrievoudigd zijn.

Vanaf de Oosterscheldebrug zal men een wijds uitzicht hebben over een doodse watervlakte eens een briljant van Nederland. Door de afsluiting is namelijk ook de omgeving als toeristenstreek aangetast, hetgeen des te erger is, omdat wij dan in een verstedelijkt Nederland zijn komen te leven. Misschien is er een visserijmuseumpje op over geschoten.

De fruitkwekers van Beveland zullen zich er inmiddels bij hebben neergelegd, dat zij op nieuwe rassen, die minder nachtvorst gevoelig zijn, moeten overschakelen. Het iets mildere klimaat dan elders in Nederland blijkt zich toch (voor de leek nauwelijks merkbaar) te hebben gewijzigd, toen de afsluiting der Oosterschelde voltooid was. De fruitteelt is niet langer meer bevoordeeld ten opzichte van overig Nederland!

De Oosterschelde is dan echter niet meer open te krabben. Wat eens een open zeearm was met de gezondheid stimulerend zeewater, ligt dan achter een dam, een provinciale dam in de provinciale betekenis van het woord, als een monument voor de oversprongbeweging der traditionele denkers van toen, die met hun gezicht naar het verleden gekeerd, meenden hun voorouders-inpolderaars ver te moeten overtreffen, doch daarmee te ver gingen.

Mijnheer de Voorzitter, Dames en Heren, laten wij hopen dat men dit iets eerder in den lande zal beseffen.

Ik hoop ook, dat U de geuite kritische twijfel aan de juistheid, het Deltaplan in zijn totaliteit uit te voeren, in de eerste plaats wilt zien als een vorm van zelfkritiek, omdat alle Nederlanders er verantwoordelijk voor zijn.

Tenslotte dank ik U voor de aandacht, die U aan mijn betoog heeft willen schenken.

“Geeft ons geen Oosterscheldedam!”, maar wat dan?

Toespraak van de Heer Drs. A.C. Drinkwaard, op 22 Januari 1965 gehouden voor de Vereniging tot bevordering van de Zeeuwse Visserijbelangen (Zevibel) met genodigden in vergadering bijeen te Zierikzee

Deze toespraak kon door bijzondere omstandigheden geen doorgang vinden en wordt U thans als een persoonlijk schrijven toegezonden.

Wemeldinge 26 Januari 1965

was ondertekend Drs. A.C. Drinkwaard

Download hier de gedigitaliseerde versie van de toespraak.

Meer weten?

Lorem ipsum dolor sit amet, consetetur sadipscing elitr, sed diam nonumy eirmod tempor invidunt ut labore et dolore magna aliquyam erat, sed diam voluptua.

Renée Bron-Slis

Dwarsdenker & initiatiefnemer

Wie worden de Nieuwe Deltawerkers?*

Wij leven, wonen en werken in een prachtige delta. De rivieren en zeeën hebben ons land gemaakt, door de eeuwen heen steeds weer anders. En nog steeds verandert het landschap. Door natuurkrachten en door menselijk ingrijpen. Met klimaatverandering en toekomstige zeespiegelstijging zullen we weer aan de bak moeten om onze toekomst veilig te stellen. Na de grote deltawerken van de vorige eeuw, hebben we Nieuwe Deltawerkers nodig, mensen die bottum-up samen willen werken aan de goede dingen doen en de goede dingen goed doen.

Heb ideeën en plannen? Zoek je coalitiegenoten? Neem contact met ons op!

*Met dank aan de nieuwe deltawerkers Joost Adriaanse & Ester van de Wiel